Op mijn studie kun je, waarschijnlijk net als bij andere studies, kiezen voor een studie-studie of voor een studie/stage-studie. Klinkt heel logisch. Bij een studie-studie volg je gewoon het normale traject, dus studeren met elk jaar een periode dat je stage loopt. Doe je een studie/stage-studie, of Onderwijs in de School zoals dat bij ons heet, dan volg je bepaalde vakken niet omdat je veel meer stage loopt en daar theoretische ondersteuning krijgt. Je bent dan dus veel meer praktisch bezig. Het is niets voor mij omdat het echte lesgeven in zulke grote mate te zwaar voor me zou zijn, maar ik kan me goed voorstellen dat studenten die graag zoveel mogelijk echt lesgeven en dus zoveel mogelijk toepassingsgericht bezig zijn, het heel fijn vinden. Er is dan veel meer een link tussen wat je in de studie leert en hoe je dat gebruikt in de dagelijkse praktijk, denk ik: en die link is iets wat ik soms wel eens mis in mijn studie.
Kijk, bij sommige vakken is het juist wel heel duidelijk: jeugdliteratuur bijvoorbeeld, alleen al door de manier waarop we boeken bespreken en verwerken krijgen we actieve inspiratie om dat ook daadwerkelijk toe te passen in de klas. Iets wat ik heel fijn vind, want voor ik dat vak ging volgen was ik wel een beetje lost op het gebied van originele verwerkingsmanieren van fictie tijdens mijn lessen. En bij een vak als zakelijk schrijven is die link ook goed aanwezig: je eigen zakelijke schrijfvaardigheid verbeteren, wat we tijdens de colleges deden, diende om te zorgen dat we onze leerlingen daarin goed kunnen ondersteunen én zodat we ook wisten wat zakelijke teksten precies inhouden.
Maar bij andere vakken is het juist veel minder sterk aanwezig, die link met de lespraktijk. Meestal vind ik het niet erg: ik ben zo’n soort studiebol die graag zoveel mogelijke theoretische info indrinkt en verwerkt en absorbeert, want ik hou van leren. Maar ook ik vraag het me wel eens af… ja, allemaal prima, maar hoe gebruik ik dit nou in de klas? Of: hoe helpt dit mij een betere docent Nederlands te worden?
Goed, kanttekening: meestal kan ik het antwoord op die vraag echt wel verzinnen. Zoals bij taalkunde en sociolinguïstiek: het lijkt me vrij logisch dat we als docenten Nederlands de taal goed moeten kennen. En bij adolescentiepsychologie is het net zo: dat vak helpt ons om onze leerlingen, die over het algemeen altijd adolescenten zijn, zo goed mogelijk te kennen en te kunnen benaderen. Dat weet en begrijp ik ook allemaal wel: het gaat om the bigger picture.
Maar toch. Volgens mij kan het beter. Weet je wat het punt namelijk is? Ik volg de opleiding niet alleen om dingen over het onderwijs en de taal te leren, maar ook om die dingen te leren toepassen. Bij zo’n vak als grammatica bijvoorbeeld: we behandelen bijzinnen en de meest ingewikkelde woordconstructies, en dan vraag ik me toch af… logisch dat we dit moeten kennen en kunnen, maar voor welke klas zou je dit nou gebruiken? Daar krijgen we dan geen antwoord op. En bij adolescentiepsychologie ook: superfijn dat ik dit weet over de jeugd, maar wat zijn nou praktische tips om vanuit deze kennis te handelen in de klas? Dat zijn dingen die ik graag wil weten – en mijn medestudenten ook – maar de opleiding besteedt daar minder aandacht aan. Tuurlijk, als je dit soort vragen stelt krijg je heus wel het antwoord dat je verlangt, maar het wordt niet standaard verteld en dat vind ik toch jammer.
Dat vind ik wel. Zeker als je de studie studie variant doet. En van een leraar voor leraren zou ik het juist ook verwachten dat de praktijkvoorbeelden worden benoemd en dat daarover gespard kan worden. Ik heb zelf de opleiding onderwijsassistent gedaan. De BOL versie dus eigenlijk vergelijkbaar met het studie studie zoals je beschrijft. Wij kregen echt vakdidactiek lessen waar ik persoonlijk wel heel veel aan gehad heb en de leraar die bracht ook echt zijn praktijk tot leven in de les.