Ik had grootse plannen voor mijn eerste blog van 2020. De titel zou, heel theatraal en heel voorspelbaar, it was the end of a decade but the start of an age zijn. Het zou een blog worden over de afgelopen tien jaar, over hoe ik in dat decennium twee middelbareschooldiploma’s haalde, ging studeren en werd wie ik bleek te kunnen zijn. Over hoe 2019 een jaar was van vrijheid vinden, met meer zelfinzicht over mijn eigen ding doen, nieuwe zorgverleners die mijn wereld weer een stukje groter maken, een nieuwe caravan met een eigen plek voor mij… en over hoe 2020 een gloednieuw, spannend hoofdstuk moet worden, het eerste hoofdstuk van een nieuw tijdperk: het tijdperk van afstuderen en carrière maken en weer een nieuwe Vivian worden. Zag ik helemaal zitten, en daar was ik ook helemaal klaar voor. Maar het liep anders, want in die eerste dagen van het jaar werd mijn hart in een miljoen stukjes gebroken. Mijn allerliefste vriendje, mijn beste maatje, mijn poezenbeest, mijn Phoebe is niet meer.
Lieve, lieve Phoebe, die we vaker ‘’Fiepje’’ of ‘’Fiep’’ noemden dan zijn eigenlijke naam, die bij ons kwam als ukkepuk, als kitten, net uit het ei, als enige van zijn broertjes en zusjes nog niet geadopteerd. Die in het begin, net geen vijftien jaar geleden, in de gordijnen hing en zijn nageltjes uitsloeg, met wie ik in het begin helemaal geen band had omdat we nog niet zo goed wisten hoe we met elkaar moesten omgaan. Die een paar keer zijn poot heeft gebroken, een paar keer ziek is geweest, een paar keer vermist was, een paar keer in de sloot viel, maar die altijd zijn weg weer terug naar huis vond, er altijd weer bovenop wist te komen. Lieve, lieve Phoebe.
Lieve, lieve Phoebe die ik eindelijk kreeg, rond mijn elfde, vlak nadat ik uit mijn diepste dal had weten te komen, omdat er eindelijk geen infectiegevaar meer was. Lieve, lieve Phoebe, wiens foto boven mijn bed hing toen ik in het ziekenhuis was opgenomen voor mijn CI-operatie. Lieve, lieve Phoebe, vernoemd naar het favoriete Halliwell-zusje uit Charmed, ook al was het een mannetje. Lieve, lieve Phoebe, die de laatste jaren ook wel eens doodleuk op de oprit van de buren of op het bankje van de overburen in het zonnetje ging liggen. Lieve, lieve Phoebe.
Lieve, lieve Phoebe, die de laatste tien jaar echt mijn allerbeste, allerliefste maatje was. Altijd op mijn bureau, met zijn oogjes knijpend, alsmaar kopjes gevend, spinnend terwijl ik aan het werk was, altijd op mijn laptop, altijd op boeken en schoolwerk. Altijd voor het raam, zijn staart gevaarlijk zwiepend in de buurt van een kop thee, soms op zijn achterpootjes als er buiten ene vijandige kat voorbij liep, altijd op scherp zodra er een vogel overvloog. Altijd op de rugleuning van de stoel in de woonkamer, of languit op de tuintafel of het terras in de zon, altijd op het trapje bij het water, op het plekje onder de boom, op één van de bovenste traptreden of voor het raam van de werkkamer. Altijd stiekem door de hordeur heen, altijd snel opkrullen op de bureaustoel voor ik weer zou gaan zitten – zelfs al was ik alleen maar even naar de wc. Altijd kopjes geven tegen mijn gezicht, altijd stiekem pootjes op het toetsenbord, soms zo eigenwijs dat de laptop erdoor uit werd gezet. Altijd verontwaardigde miauwtjes bij het zachtjes wegduwen, altijd een snelle blik of er niet te veel rommel op het bureau lag als hij eraan kwam, altijd getrippel van pootjes in de gang, gekraak met brokjes. Ooit, een zomer lang, het geklingel van een belletje bij elke sprong. In plaats van pootjes zijn het nu tranen op mijn toetsenbord. Lieve, lieve Phoebe.
Lieve, lieve Phoebe die soms hele dagen op mijn bed lag, steeds bij me kwam als ik overdag lag te rusten. Die zich opkrulde tussen mijn benen, het snoetje op mijn knie, een pootje op mijn voet. Die boven op mijn buik ging zitten of mijn gezicht besnuffelde om me wakker te maken, die warm en spinnend bij me sliep, die vaak van mijn bed naar mijn bureaustoel keek, twijfelend wat het fijnste plekje was. Die zich steeds vaker liet oppakken en vasthouden, hangend over mijn schouder, die soms zulke harde kopjes gaf dat het ‘’tok’’ ging tegen mijn neus. Die bedelend en likkebaardend op de eettafel zat, stiekem steeds een heel klein stukje dichterbij schuviend, wachtend op een hapje kip of voor zijn part boerenkool, die smikkelde van likjes yoghurt. Die op zijn achterpootjes voor de tuindeur ging staan, zijn koppie net voor het glas, die zich ’s ochtends aandiende met een ‘’boenk’’ en een ‘’miauw.’’ Die bijna altijd kwam als ik op mijn bed klopte, die altijd bij me kwam als ik me niet lekker voelde. Die soms, ook al was hij een echt oud baasje, nog met mijn vingers kon spelen of achter een stukje papier aan kon rennen alsof het een kitten was, die soms nog vrolijk thuiskwam met kikkers en muizen, die de allerliefste piepjes gaf als hij water uit de douche wilde drinken, die met de liefste oogjes ter wereld naar me op kon kijken en de beste knorrende miauwtjes van de wereld kon geven. Lieve, lieve Phoebe.
Lieve, lieve Phoebe van wie ik zo oneindig veel gehouden heb, om wie ik me oneindig vaak oneindig veel zorgen heb gemaakt, die ik altijd ontzettend miste als we op vakantie waren. Lieve, lieve Phoebe, die om het hoekje van de deur kwam miauwen of de trap af kwam rennen zodra de voordeur open ging, met wie ik zo graag ging slapen en die de beste wekker was die ik me kon wensen. Lieve, lieve Phoebe, zo fluffy en warm, met zijn fijne poezengeurtje, die zich altijd gewillig liet knuffelen en poetsen. Lieve, lieve Phoebe, die soms urenlang gewoon naast me zat en dan een kopje gaf voor hij ergens anders naartoe ging. Die soms aan mijn haar besloot te knabbelen, maar vooral zoveel headbumpjes gaf. Lieve, lieve Phoebe, door wie thuiskomen pas echt als thuiskomen voelde – want als ik hem weer in mijn armen had, voelde spinnen, kon kroelen, was het pas echt thuis. Lieve, lieve Phoebe.
Lieve, lieve Phoebe, van wie ik ettelijk veel foto’s op mijn computer en telefoon heb staan omdat ik nooit ook maar een enkele foto wilde deleten. Lieve, lieve Phoebe, die ook na bijna vijftien jaar soms nog op de gekste plekjes lag. Voor wie ik mijn extra dekentje opofferde omdat hij het fleece niet fijn vond. Die gewoon altijd bij me was, in zoveel momentjes, op zoveel manieren. Die met me mee rende toen ik voor het allereerst oefende met een elektrische rolstoel, die wel eens meeliep als ik buiten een stukje ging lopen met mijn rollator. Met zijn pootafdrukjes in de sneeuw, zijn neusje tussen de spijlen van het reismandje als hij naar de dierenarts moest. Lieve, lieve Phoebe.
Lieve, lieve Phoebe.
Na bijna vijftien jaar had ik gedacht dat je vroeg of laat ziek zou worden en dat we je zouden moeten laten inslapen, dat we dan zouden doen wat het beste voor je was, dat we afscheid zouden nemen en je zouden laten gaan voordat je zou wegkwijnen. Steeds keek ik naar je om te zien of je nog oké was, steeds haalde ik opgelucht adem als je na een paar dagen veel slapen gewoon weer lekker at en buiten speelde als vanouds. Ik had niet meer verwacht dat je een ongeluk zou krijgen, maar toch is dat wat er gebeurd is: een aanrijding, en in één keer was dat het. Je hebt godzijdank geen pijn gehad, bent er heel snel, heel stiekem tussenuit geglipt. Je oortje piepte nog tussen de tralies van het mandje door waarin je werd thuisgebracht, eigenwijs als je altijd was. Godzijdank was je gechipt en konden de lieve mensen van de dierenambulance je snel naar ons terugbrengen. Godzijdank ben je niet ziek geweest, niet weggekwijnd. Godzijdank heb je niets gevoeld, en godzijdank was je nog helemaal heel, nog warm, nog gewoon helemaal jij. Lieve, lieve Phoebe.
Ik heb bij je gezeten zoals ik bij je zat toen je voor het eerst je pootje brak en miauw-huilend van de pijn op de vloer van de woonkamer lag. Ik heb bij je gezeten, huilend, niets liever willend dan dat je op zou springen, zou miauwen. Niets liever willend dan dat het spinnen, de beweginkjes, alles wat ik me verbeeldde terwijl ik naar je keek en je aaide, mijn gezicht in je vacht duwde, echt waren. Ik heb zo hard gehuild, een soort oerkreet geslaakt toen papa het me vertelde – het ene moment zat ik rustig op bed een boek te lezen en te wachten tot je bij me zou komen of ik je in de gang naar je bakje zou zien lopen, het volgende moment ben je er niet meer. Ben je weg. Mijn allerliefste, allerbeste vriendje.
Ik heb je in de auto vastgehouden toen we je wegbrachten, met de zon door het autoraampje op je koppie. Heb je nog eindeloos geknuffeld en geaaid, daar in dat mooie kamertje in het crematorium. We wilden je altijd in de tuin begraven, maar nu voelde dat toch niet goed: we willen je nog een beetje bij ons kunnen houden, je in huis bij ons hebben, je een mooi plekje geven. Ik heb zo hard gehuild toen we daar weggingen, en ook nu zijn mijn tranen nog lang niet op. Ze komen ’s avonds, als er niets meer is om mijn gedachten mee bezig te houden. Ze komen wanneer ik de lege plek zie waar eerst je bakje stond, ze komen na een split second waarin ik denk dat ik je hoor of zie. Ze komen ’s ochtends, wanneer het weer tot me doordringt. Ze komen als ik foto’s van je bekijk of een fotoalbum vind waarvan ik was vergeten dat we het hadden. Ze komen als ik de hele dag aan het werk ben en je zo ontzettend naast me mis. Tranen om wat er met je is gebeurd, tranen omdat je er niet meer bent en niet meer terugkomt. Tranen die ik maar gewoon laat komen.
Maar ik weet ook dat het oké is zo. Je hebt zo’n prachtig mooi lang leven gehad, zo onwijs veel liefde gekregen en aan ons gegeven, en uiteindelijk ben ik blij dat het gewoon snel en rustig is gegaan. Dat we zo uitgebreid afscheid van je hebben kunnen nemen, dat elke vorm van ziekte en pijn je bespaard zijn gebleven. Ik ben blij dat we zo ontzettend veel foto’s van je hebben, video’s, en zoveel herinneringen waar we nu constant over praten: dat is tegelijkertijd pijnlijk en fijn, want het herinnert me eraan hoe veel ik altijd van je gehouden heb, hoeveel liefde er is geweest, hoeveel je voor ons betekend hebt en nog betekent. Je bent hier nog overal, ik zie en hoor je nog in alles, en aan de ene kant is dat fijn, omdat het betekent dat je er wás… maar aan de andere kant is het zo verdraaid moeilijk, want ik wil er gewoon niet aan wennen dat je er niet meer bent, wil eigenlijk niet níet verdrietig zijn. Ik wil niet wennen aan een nieuw soort normaal, en tegelijkertijd weet ik dat dat met wat tijd echt wel goed komt. Dat het slijt, ook al wil ik dat niet.
Lieve, lieve Phoebe. Thuis is een beetje minder thuis zonder jou, maar ik weet dat je nu een heel mooi, heel speciaal plekje hebt daarboven, en een heel speciaal plekje hierbeneden, bij ons, met je foto’s en de kaarsjes die we voor je branden en de aandenkens. Mijn hart is in een miljoen stukjes, mijn tranen zijn voorlopig nog niet op en ik ga je verschrikkelijk missen – dat doe ik nu al, en er is zoveel waar ik je bij had willen hebben, zoveel wat in het verschiet ligt. Maar het is goed zo. Het komt wel goed. Ik ben gewoon dankbaar voor alles wat je mij, ons, hebt gebracht en gegeven, en dankbaar voor alles wat we jou hebben kunnen geven, tot het afscheid aan toe, en dankbaar voor alles wat we nog van je hebben en altijd zullen hebben. Dag allerliefste, allerbeste vriendje. Dag lieve, lieve, lieve Phoebe.
Mijn poezenhart bloed <3
Heel erg veel sterkte.
Wat een verdrietig nieuws. Heel veel sterkte met het verlies van je dierbare vriendje. 🌹
Joany onlangs geplaatst…Series waar ik naar uitkijk in 2020
Dat is verdrietig nieuws. Veel sterkte Vivian! <3
Zo simpel is dan geluk onlangs geplaatst…Loslaten | Mijn woord voor 2020