Bovenstaande foto is van een gedenkplaats voor de Tweede Wereldoorlog in Washington D.C.: toen ik op Flickr zocht naar mooi beeldmateriaal voor deze post kwam ik vooral foto’s van dit monument tegen en ik vind het onwijs mooi. Monumenten lijken soms maar zo schamel omdat ze nooit de pijn en ellende kunnen laten zien van alle dingen die tijdens de oorlog gebeurden, maar het hebben van monumenten zorgt er in ieder geval voor dat we ons blijven herinneren wat er is gebeurd. Dat heb ik altijd sowieso belangrijk gevonden, daarom heb ik ook gekozen voor het keuzevak Verzet in WO II in film en literatuur. Vorige week heb ik ter afronding daarvan een essay ingeleverd waarin ik twee oorlogsromans (Het meisje met het rode haar van Theun de Vries en Süskind van Alex van Gaalen) met elkaar heb vergeleken met het oog op maatschappelijke context. Dit heeft me aan het denken gezet over mijn eigen visie. Best een pijnlijk iets om mee bezig te zijn, maar wel goed.
Toen ik aan het brainstormen was over een insteek voor mijn essay, kwam ik op de gedachte dat de Tweede Wereldoorlog door mijn generatie en die van mijn ouders eigenlijk niet meer zo intens wordt beleefd als door onze grootouders, die er hoogstwaarschijnlijk veel meer mee te maken hadden. Logisch ook, want het is negenenzestig jaar geleden dat we werden bevrijd en de oorlog is gewoon geen deel meer van ons dagelijks leven. Maar ik denk dat het veel mensen misschien het besef ook niet meer hebben dat er toen zoveel verschrikkelijke dingen zijn gebeurd. Er zijn mensen die hun kinderen niets over de oorlog leren, met als gevolg dat er jongeren zijn die niet weten dat Het Achterhuis van Anne Frank echt is gebeurd, net zoals er mensen zijn die niet weten dat Titanic is gebaseerd op een waargebeurd verhaal. Voor veel mensen is het, zo voel ik het althans, een soort sprookje: iets dat heel ver van hen af staat en waarvan ze wel weten dat het echt gebeurd is, maar wat ze eigenlijk niet willen erkennen.
Ik moet toegeven dat ik het ook wel een beetje zo voel. Mijn ouders zijn geboren toen de oorlog al twee decennia achter hen lag en mijn grootouders van moederskant hebben er weinig van meegekregen; mijn grootouders van vaderskant wel, maar die zijn overleden voordat ik er zodanig in geïnteresseerd raakte dat ik hen ernaar wilde vragen. Ik weet over WO II door school en door wat mijn ouders verteld hebben, maar verder vooral door boeken en films. En juist daardoor, doordat het grootste deel van mijn oorlogsbeeld voortkomt uit fictie, is het een soort sprookje. Een sprookje waarvan je weet dat het echt is gebeurd en waarvan je weet dat dingen zoals in The boy in the striped pyjamas en Haar naam was Sarah echt gebeurden, een sprookje dat meer weg heeft van een gruwelijk Grimm-verhaal dan van een Disneyfilm. Maar toch een sprookje, omdat niet alle Duitsers slecht waren en omdat het uiteindelijk toch weer goed kwam, de levens van honderdduizenden ten spijt.
BronMaar tegelijkertijd is het ook weer geen sprookje, maar meer een soort taboe. Iets dat een heel gevoelige snaar raakt en ons veel pijn doet als we het erover hebben of er op welke manier dan ook mee bezig zijn. Ik lees bijvoorbeeld graag oorlogsromans, maar heb tijdens het lezen wel vaak last van een naar gevoel of een soort plaatsvervangende schaamte voor degenen die zoveel leed hebben veroorzaakt destijds. Doordat het iets sprookjesachtigs heeft ben ik er wel enorm in geïnteresseerd, maar het is een pijnlijke interesse en tegelijkertijd een wens om het ongedaan te maken. Daarom twijfelen mijn ouders en ik ook nog heel erg: we willen enerzijds graag een keer Auschwitz bezoeken wanneer we in een gebied in de buurt op vakantie zijn, maar anderzijds zijn we ook bang dat het te zwaar zal zijn. Het schijnt namelijk emotioneel een kwelling te zijn, iets waar je flink onder te lijden kunt hebben omdat de pijn van de mensen die er zoveel jaar geleden zijn gestorven er nog een soort van te voelen is, of misschien wel hun aanwezigheid. Misschien dat het slimmer is om eerst een andere plek te bezoeken, zoals Westerbork – Auschwitz is ook wel meteen het allerheftigste.
Ik vind het zo belangrijk dat de oorlog herinnerd blijft: dat gebeurt wel door 4 en 5 mei en alle andere jubilea, maar toch. Oorlog verkoopt, morbide genoeg: oorlogsromans doen het goed en ook in het theater bezoeken heel veel mensen de voorstellingen van Soldaat van Oranje en Anne, en er komt ook nog een musical aan over Hanna Schaft. Aan de ene kant goed omdat deze mensen hierdoor ook herinnerd blijven, maar ik vind wel dat dit soort zaken ervoor zorgen dat het sprookjesachtige van de oorlog aangewakkerd wordt omdat mensen zich focussen op heldendaden en dergelijke, terwijl er nog veel meer aan de hand was. Maar ik denk dat het ook allemaal niet zo verkeerd is om de oorlog als een soort sprookje te voelen: daardoor blijven we het wel herdenken, misschien op een genuanceerde manier – maar herdenken doen we. En daar gaat het uiteindelijk om.
Vivian, de oorlog is zo vreselijk geweest, en om dan naar Auschwitz te gaan, dat is denk ik heel heftig, ga maar een keer naar Westerbork, dat is niet zo ver, en daar is ook heel veel te zien, en er is ook een museum.,Wij zijn er geweest Opa en ik.
Ik ben ook naar Auschwitz geweest. Het komt wel heel dichtbij en iedereen was onder de indruk (we waren met een groep) maar het is niet dat ik er echt door gekweld werd ofzo. Het ligt natuurlijk ook aan hoe gevoelig je zelf bent en wat je daarna doet – we hebben het er op de terugweg naar het hostel over gepraat en daarna ben ik gezellig met een groepje uit eten geweest. Natuurlijk blijft het indrukwekkend en griezelig en pijnlijk om daar te lopen (ik voelde me heel erg levend op zo’n doodse, grauwe plek), maar het leven gaat wel door. As we go on, we remember…
(bij website heb ik de link naar mijn verslag van die dag ingevuld)